-
1 gelden
1 [meetellen] compter2 [gewaardeerd worden] compter (pour)4 [betreffen] concerner♦voorbeelden:gelden als • passer pourals norm gelden • faire autoritézijn gezag doen gelden • user de son autoritérechten doen gelden • faire (pré)valoir ses droitsdeze regeling geldt voor iedereen • cette réglementation s'applique à tout le mondemijn opmerking geldt jouw vriend • ma remarque s'adresse à ton amihet gold een zaak van gewicht • il s'agissait d'une affaire importante -
2 gelden
-
3 Piet
1 Pierre♦voorbeelden:voor Piet Snot staan • être l'andouilleer voor Piet Snot bijzitten • compter pour du beurreiets voor Piet Snot doen • faire qc. pour des prunesiemand voor Piet Snot zetten • se payer la tête de qn.een Pietje precies • un tatillon -
4 bengelen
-
5 er voor Piet Snot bijzitten
er voor Piet Snot bijzitten -
6 ergens maar bij bengelen
ergens maar bij bengelen -
7 niets in de pap te brokkelen hebben
niets in de pap te brokkelen hebbenDeens-Russisch woordenboek > niets in de pap te brokkelen hebben
-
8 pap
♦voorbeelden:ik lust er wel pap van • j'en raffoleniets in de pap te brokkelen hebben • compter pour du beurre -
9 spek
♦voorbeelden:vet spek • lard grashij zet spek aan • il se fait du lardmet spek schieten • se vanter→ link=muis muis -
10 voor spek en bonen meedoen
voor spek en bonen meedoen -
11 rekenen
1 [met getallen werken] calculer2 [de rekening opmaken] compter3 [+ op][rekening houden met] tenir compte (de)4 [vertrouwen] compter (sur)♦voorbeelden:ik heb even zitten rekenen, maar het wordt een heel bedrag • j'ai fait quelques (petits) calculs, mais ça va faire une grosse sommein guldens rekenen • compter en florinshet rekenen • le calculdoor elkaar gerekend • en moyennedaar mag je wel op rekenen! • tu peux en être sûr!reken op drie uur vertraging • attends-toi à trois heures de retardII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tellen] compter2 [vragen] demander (pour)3 [begrijpen onder] compter (parmi, au nombre de)4 [achten] estimer5 [in aanmerking nemen] considérer6 [veronderstellen] admettre♦voorbeelden:2 hoeveel rekent u daarvoor? • combien demandez-vous pour cela?4 ik reken mij bevoegd om … • je m'estime apte à …5 je moet rekenen dat … • n'oublie pas que …reken maar! • je t'en donne!als je rekent dat het een uur rijden is! • et dire qu'il faut une heure de voiture!6 reken dat hij komt, dan zijn we met z'n dertienen • admettons qu'il vienne, nous serons treize -
12 rekenen
-
13 vast
♦voorbeelden:vast kapitaal • capital fixeeen vaste prijs • un prix fixeeen vaste slaap • un sommeil profondvaste sterren • étoiles fixesop een vast uur • à heure fixezonder vaste woon- of verblijfplaats • sans domicile fixevast omlijnd • bien définide deur zit vast • la porte est coincéehij zit erg vast aan zijn geld • il est regardantdaar zit meer aan vast dan je denkt • c'est plus compliqué qu'on ne le pensevoor vast • pour de bonmet vaste hand • d'une main fermeeen vaste mening hebben over iets • avoir des idées bien arrêtées sur qc.het vaste voornemen hebben om … • avoir la ferme intention de …iets vast geloven • croire fermement qc.voor vast • pour sûrvast op iets aan kunnen • pouvoir compter fermement sur qc.ergens vast in geloven • prendre qc. pour article de foieen vaste massa • une masse compactevast wel • sûrementhij zal vast wel twee uur nodig hebben • il lui faudra sûrement deux heuresvast en zeker • sans aucun doutedat staat zo vast als een rots • c'est sûr et certainu heeft vast dorst • je parie que vous avez soifhier heb je vast een gulden • en attendant, voilà un florin -
14 kunnen
1 [algemeen] pouvoir2 [vermogen, geschiktheid] savoir♦voorbeelden:hij kan het niet meer bijhouden • il est débordédat kan híj doen! • il peut se le permettre, lui!je kunt hier heel lekker eten • on mange très bien, iciu kunt gaan • vous pouvez disposerje kunt gaan! • va-t-en, allez-vous-en!zijn ogen niet kunnen geloven • ne pas en croire ses yeuxhet met iemand kunnen vinden • s'entendre avec qn.elkaar kunnen vinden • réussir à se mettre d'accordzich in iets kunnen vinden • se reconnaître dans qc.ze kan uren voor zich uit zitten staren • il lui arrive de rester des heures à contempler le videhad jij dat gekund? • tu en aurais été capable?je kunt het of je kunt het niet • c'est une question de compétenceik kan daar niets mee (doen)laat eens zien wat je kunt • montre un peu ce que tu sais fairehij kan er wat van • il est rudement fortichehij kan er niet over uit • il en parle tout le tempswe kunnen er niet onderuit • il n'y a pas moyen d'y échapperhij kan niet meer • il n'en peut plusik kan niet meer van het lachen • je n'en peux plus de rirebuiten iets kunnen • pouvoir se passer de qc.ergens tegen kunnen • (pouvoir) supporter qc.tegen iemand op kunnen • être de taille à se mesurer avec qn.ervan op aan kunnen • pouvoir compter dessuserg goed kunnen leren • avoir une grande facilité pour apprendreniet kunnen liegen • être incapable de mentirniets kunnen onthouden • n'avoir aucune mémoiregoed kunnen paardrijden • être bon cavalier, bonne cavalièregoed kunnen tekenen • avoir un joli coup de crayonhij kan goed zingen • il chante bienhet zou kunnen • ça se pourraitdat kan zo wel • ça peut allerdat kan een andere keer wel • ce sera pour une autre foiszó kan het niet langer • ça ne peut plus durerhet deksel kan er niet af • on, je n'arrive pas à dévisser le couverclehet kan ermee door • ça iradie trui kán gewoon niet • ce pull est immettablehet kan niet op • il y en a en veux-tuze kán me wat! • qu'elle aille se faire voir ailleurs! • ↑ que veux-tu, que voulez-vous que j'en fasse? -
15 nou
nou1〈 bijwoord〉→ link=nu nu¹————————nou2〈 voegwoord〉→ link=nu nu²————————nou31 → link=nu nu³♦voorbeelden:¶ ben je nou helemaal! • non, mais des fois, tu es dingue!kom je nou? • alors, tu viens?meen je dat nou? • sérieusement?schiet nou eens op! • dépêche-toi donc!wie doet nou zoiets? • qui peut donc faire une chose pareille?nou ja, wat zou dat • et puis aprèsdat is nou niet bepaald eenvoudig • le moins qu'on puisse en dire, c'est que ce n'est pas simpledat is nou toch wel wat overdreven • ça, c'est un peu exagéré quand mêmewaar bleef je nou? • où étais-tu donc?wanneer ga je nou ook weer weg? • quand est-ce que tu pars déjà?nou en? • et alors?en nou jij weer • à toi maintenantnou, en of! • et comment!nou ja zeg! • eh ben, mon salaud!nou moe! • fichtre!toe nou alsjeblieft • je t'en supplienou, komt er nog wat van? • alors, c'est pour aujourd'hui ou pour demain?als je me nou! • c'est pas vrai!nou, reken maar! • tu peux compter là-dessus!nou dat is leuk! • ah, c'est gai!nou, dat was het dan • voilà, c'est toutnou, tot ziens • bon, eh bien, au revoir -
16 fout
fout1〈de〉♦voorbeelden:iemand op zijn fouten wijzen • attirer l'attention de qn. sur ses défautsin de fout gaan • commettre une erreureen fout in de constructie • un défaut de constructioneen fout in een berekening • une erreur de calcul————————fout2♦voorbeelden:de boel ging fout • les affaires ont mal tournéje hebt drie delingen fout • trois de tes divisions sont faussesiets fout rekenen • compter une faute (pour qc.)iets fout spellen • mal orthographier qc.hij zat goed fout • il s'est trompé sur toute la ligne -
17 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
18 heilig
♦voorbeelden:de heilige band van het huwelijk • les liens sacrés du mariagede heilige bossen van de Germanen • les forêts sacrées des Germainseen heilig man • un saintde heilige Mis • la sainte messeeen heilige plaats • un lieu saintde nagedachtenis van haar moeder bewaarde zij heilig • elle conserva pieusement la mémoire de sa mèrehet gaat in de disco's lang niet heilig toe • les discothèques n'abritent pas que des enfants de choeurhem is niets heilig • rien n'est sacré pour luihet weer is slecht vandaag, maar het is nog heilig vergeleken bij gisteren • il fait mauvais aujourd'hui, mais par rapport à hier on ne peut pas se plaindreiemand heilig verklaren • canoniser qn.hij zwoer bij alles wat hem heilig was • il jura ses grands dieuxde zondag moet heilig worden gehouden • le dimanche doit rester le jour du Seigneurhij is een boef, maar nog heilig bij zijn broer vergeleken • c'est un vaurien, mais à côté de son frère c'est un sainthij was in de heilige overtuiging dat zij nog leefde • il était intimement convaincu qu'elle vivait encoreheilige voornemens • de fermes résolutionsik verzeker je heilig dat het waar is • je te jure que c'est vraiik heb het me heilig voorgenomen • j'en ai pris la ferme résolutionje kunt er heilig van op aan • tu peux y compter absolument -
19 hoofd
3 [(van personen) leider, meerdere] 〈m.b.t. gezin〉 chef 〈m.〉 ⇒ 〈m.b.t. school〉 directeur 〈m.〉⇒ directrice 〈v.〉♦voorbeelden:het hoofd van een stoet • la tête d'un cortègemet gebogen hoofd lopen • marcher la tête bassemet gedekt hoofd • la tête couvertehij heeft een goed hoofd • il a de la têtehij is een hoofd groter dan ik • il me dépasse d'une têteeen hard hoofd in iets hebben • être pessimiste (concernant qc.)zijn hoofd wordt rood van schaamte • le rouge de la honte lui monte au fronteen verstopt hoofd hebben • être enchifenéeen hoofd vol zorgen hebben • n'avoir que des soucis en têtehet hoofd vol hebben van … • ne rêver que de …iets het hoofd bieden • faire front à qc.iemand het hoofd bieden • tenir tête à qn.zich het hoofd over iets breken • se casser la tête sur qc.iemand het hoofd op hol brengen • tourner la tête à qn.het hoofd buigen • baisser la têtehet hoofd er niet bij hebben • avoir la tête ailleurshet is hem gelukt het hoofd boven water te houden • il a réussi à se maintenir 〈 niet failliet gaan〉het hoofd koel houden • garder la tête froidehet hoofd op de ellebogen laten rusten • se prendre la tête dans les mainshet hoofd loopt mij om • je ne sais (plus) où donner de la têtehet hoofd ontbloten • se découvrirhet hoofd schudden • secouer la têtemijn hoofd staat er niet naar • je n'ai pas la tête à çade hoofden tellen • compter les personnes présenteshet hoofd verliezen • perdre la têteik durf mijn hoofd eronder te verwedden • j'en mettrais ma main au feuzeur me niet aan het hoofd! • ne me casse pas les pieds!wel wat anders aan z'n hoofd hebben • avoir bien autre chose en têtehij stelde zich aan het hoofd van de beweging • il prit la tête du mouvementaan het hoofd staan van iets • diriger qc.ben je wel goed bij je hoofd? • ça va pas, la tête?niet goed bij, in het, zijn hoofd zijn • ne pas avoir toute sa têteiemand boven het hoofd groeien • 〈 ook figuurlijk〉 dépasser qn.dat hangt hem boven het hoofd • cela lui pend au nezdie onderneming is mij boven het hoofd gegroeid • la direction de cette entreprise dépasse maintenant mes capacitéshet werk groeit haar boven het hoofd • elle est submergée de travaildie gedachte speelt mij door het hoofd • cette pensée me trotte par la têtedat is mij door het hoofd geschoten • ça m'est complètement sorti de la têtehet is hem in het hoofd geslagen • il a perdu la tête〈 figuurlijk〉 iemand iets in het hoofd stampen • fourrer qc. dans la tête de qn.zich een gat in het (z'n) hoofd vallen • s'ouvrir le crâne en tombantzich licht in het hoofd voelen • avoir le vertigeiemand in het hoofd treffen • toucher qn. à la têtezich iets in het hoofd zetten • se mettre qc. en têtehoe haalt hij het in zijn hoofd? • 〈 denken〉 qu'est-ce qu'il va chercher là?; 〈 doen〉 qu'est-ce qui lui prend de faire une chose pareille!het in zijn hoofd halen om te • s'aviser dealles zeggen wat in je hoofd opkomt • dire tout ce qui vous passe par la têtemet het hoofd omlaag vallen • tomber la tête la premièremet zijn hoofd tegen de muur lopen • donner de la tête contre un murmet het hoofd tegen de muur slaan • se cogner la tête contre le muriemand een verwijt naar het hoofd slingeren • lancer un reproche à la tête de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets naar het hoofd smijten • jeter qc. à la tête de qn.de drank stijgt hem naar het hoofd • l'alcool lui monte à la tête〈 figuurlijk〉 hij kan wel op zijn hoofd gaan staan, ik doe het niet • il a beau faire des pieds et des mains, je ne marche paseen prijs op iemands hoofd zetten • mettre à prix la tête de qn.dat zal op uw hoofd neerkomen • cela vous retombera sur la têteiets over het hoofd zien • ne pas remarquer qc.ik zal die gekheid wel uit mijn hoofd laten • je me garderai bien de faire cette bêtisedat laat ik mij niet uit mijn hoofd praten • on ne me fera pas changer d'idéedat zou ik maar uit mijn hoofd zetten • tu ferais mieux d'abandonner cette idéeuit het hoofd leren • apprendre par coeuruit het hoofd rekenen • calculer de têteuit het hoofd spelen • jouer sans partitioniemand van het hoofd tot de voeten opnemen • examiner qn. des pieds à la têtevan het hoofd tot de voeten gewapend • armé de pied en cap't is om je voor het hoofd te slaan • c'est à se taper la tête contre les murs〈 figuurlijk〉 iemand voor het hoofd stoten • offenser qn.een hoofd hebben als een boei • être rouge comme une pivoine〈 spreekwoord〉 zoveel hoofden, zoveel zinnen • autant de têtes, autant d'avishet hoofd van de rooms-katholieke Kerk • le chef de l'Eglise catholique -
20 iets fout rekenen
iets fout rekenencompter une faute (pour qc.)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Compter pour deux, pour trois, etc. — ● Compter pour deux, pour trois, etc. compter double, triple, etc … Encyclopédie Universelle
Compter pour du beurre — ● Compter pour du beurre ne compter pour rien dans une partie ; être considéré comme quantité négligeable … Encyclopédie Universelle
compter — [ kɔ̃te ] v. <conjug. : 1> • XIIIe; conter XIIe; éliminé dans ce sens au XVIe; lat. computare → conter I ♦ V. tr. 1 ♦ Déterminer (une quantité) par le calcul; spécialt Établir le nombre de. ⇒ ch … Encyclopédie Universelle
compter — COMPTER. v. a. Nombrer, calculer. Compter de l argent. Comptez combien il y a de personnes là. Compter l heure. Compter les heures. Compter les voix. Compter les suffrages. Compter des soldats. Je les ai comptés un à un. Compter jusqu à vingt,… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
compter — Compter, neutr. acut. Est mettre par nombre du particulier au total quelque recepte ou despense, Computare. Duquel Latin, il est fait par syncope, et apocope: Ce que le Languedoc represente sans mutation, de la voyele a, disant Comptar. et l… … Thresor de la langue françoyse
compter — Compter. v. a. Nombrer. Compter de l argent. comptez combien il y a de personnes là. compter l heure. compter les heures. compter les voix. compter les suffrages. compter des soldats. je les ay comptez un à un. les ennemis vous paroissent plus… … Dictionnaire de l'Académie française
pour — [ pur ] prép. et n. m. inv. • por Xe; pro 842; lat. pop. por, class. pro « devant » I ♦ (Marquant l idée d échange, d équivalence, de correspondance, de réciprocité) 1 ♦ En échange de; à la place de. Acheter, acquérir, vendre qqch. pour telle… … Encyclopédie Universelle
compter — (kon té) v. a. 1° Faire un calcul. Compter de l argent. Il compta les baliveaux. • Et tout ce peuple ingrat pour qui je périrai, S enivrant du plaisir de compter mes blessures, DELAV. Vêpr. sicil. II, 6. • Voyez, chrétiens, comme les temps… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
COMPTER — v. a. Nombrer, calculer. Compter de l argent. Comptez combien il y a de personnes là. Compter l heure. Compter les heures. Compter les voix. Compter les suffrages. Compter des soldats. Je les ai comptés un à un. Compter jusqu à vingt, jusqu à… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
COMPTER — v. tr. Calculer une quantité, tel ou tel ensemble de choses. Compter de l’argent. Comptez combien il y a de personnes là. Compter les heures. Compter les voix. Compter les suffrages. Compter des soldats. Je les ai comptés un à un. Compter les… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Compter En Japonais — Numérations selon les cultures Numération arabo indienne arabe khmer indienne mongole thaï Numérations à l’origine chinoise chinoise japonaise à bâtons suzhou Numérations alphabétiques … Wikipédia en Français